woensdag 15 augustus 2012

Voorspellende waarde

Als huisarts wil je weten hoe groot de kans is dat de patiënt een bepaalde aandoening heeft. Als de klachten passen bij een bepaalde aandoening wil je deze aantonen of juist uitsluiten.

De patiënt heeft per definitie een a priorikans (voorafkans) op een bepaalde aandoening. Dit is de prevalentie van de aandoening in de specifieke patiëntenpopulatie.

Om de kans nog beter in te schatten kan de voorspellende waarde van een diagnostische test worden gebruikt. De voorspellende waarde is, net als sensitiviteit en specificiteit, een testkenmerk, maar deze verandert wel als de a priorikans verandert.

Hieronder wordt opnieuw de vergelijking van de oorthermometer met de rectale thermometer gebruikt als voorbeeld:



Rectale thermometer

Oorthermometer
> 38ºC
< 38ºC

> 38ºC
96
2
98
< 38ºC
54
48
102

150
50
200


De a priorikans op koorts (de prevalentie van koorts in deze patiëntenpopulatie) is 75% (gemeten met de Gouden Standaard). De voorspellende waarde van een positieve uitslag met de oorthermometer is 98%, de negatief voorspellende waarde is 47%. Bij een positieve uitslag met de oorthermometer weet je dus bijna zeker dat de patiënt koorts heeft, bij een negatieve uitslag is de zekerheid dat de patiënt geen koorts heeft veel minder groot.

Voor het aantonen van een aandoening is het belangrijk dat de test een hoge positief voorspellende waarde heeft; dan wordt de kans dat de patiënt onterecht behandeld wordt kleiner (kans op fout-positieve uitslag kleiner).
Voor het uitsluiten van een (ernstige) aandoening is een test nodig met een hoge negatief voorspellende waarde. Het niet missen van de aandoening is dan belangrijker dan een ten onrechte gestelde diagnose (kans op fout-negatieve uitslag kleiner).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten